zesde lijdenszondag
(Johannes 18:8b)
In de afgelopen dagen is het bevrijdingsfeest van onze gemeente begonnen. De eerste bijeenkomsten en feesten hebben plaats gevonden. Gisteren reden er oude legervoertuigen van onze bevrijders door Hellendoorn. Er vlogen vliegtuigen over Nijverdal. Het zal de gasten in ons midden vast opgevallen zijn, dat heel veel straten versierd zijn met vaantjes en vlaggetjes. Overal rood, wit, blauw en oranje, want op 10 april 1945 was het officieel: Nijverdal was bevrijd.
Hoe de sfeer in die tijd was, weet ik niet. Dat kunnen we nog vragen aan de weinigen die april en mei 1945 bewust hebben meegemaakt. Er was een gevoel van diepe dankbaarheid: eindelijk vrij. Er was vast en zeker ook een gevoel van diepe verslagenheid. De offers die gebracht zijn voor de vrijheid waren – letterlijk – levensgroot.
Overal in onze gemeente en omgeving zijn gedenktekens, waar vermoorde verzetsstrijders en onderduikers worden geëerd. Ik denk bijvoorbeeld aan het monument bij Kamp Twilhaar. Of het gedenkteken aan de Haarlerweg richting Holten, waar ik vaak langs fiets. Daar wordt onder andere Nijverdaller Gerrit Jan Piksen herdacht. Gerrit Jan werd in oktober 1944 op 27-jarige leeftijd door de bezetters opgepakt, mishandeld en dood geschoten. Dichter bij huis, bij ons Memory Museum vinden we het gedenkteken voor het bombardement op Nijverdal. Op 22 maart 1945 kwamen daarbij 73 dorpsgenoten om het leven. Dus akelig kort voor de bevrijding. Ook die bevrijding zelf ging zeker niet zonder slag of stoot. Er hebben zich nog heftige gevechten afgespeeld, eind maart, begin april. Daarbij vielen nog meer gewonden en doden. Toen uiteindelijk de bevrijding kwam, was het dus zeker niet alleen maar feeststemming. Er was teveel gebeurd.
Juist in die tijd, vlak voor de bevrijding, is ook het Paasfeest gevierd. Ik heb het even nagezocht: Pasen viel in 1945 op 1 april. Er werden op die dag en voorafgaande aan die dag dus kerkdiensten gehouden. Misschien niet altijd in de kerkgebouwen maar zeker op de erven of in de schuren van boerderijen. Hoe die kerkdiensten precies waren, weten we ook niet. Wat werd er gepreekt? Wat werd er gezongen? Hoeveel mensen waagden het om erheen te gaan over de onveilige wegen? Eén ding is zeker: er moet uit het evangelie gelezen zijn. De laatste hoofdstukken uit één van de vier evangeliën werden voorgelezen. Op de Paasdagen het Paasevangelie. Tussen Palmzondag en stille zaterdag het lijdensevangelie. Bijvoorbeeld uit het evangelie van Johannes.
Daar hebben wij vanmorgen ook een gedeelte uit gelezen. Als je het goed beluistert, is het je misschien opgevallen: het Johannesevangelie is anders dan anders. We lezen hoe Jezus in de nacht vóór zijn sterven, op witte donderdag dus, met zijn leerlingen Jeruzalem verlaat. Hij gaat naar het beekje dat oostelijk van de stad, vlak buiten de stadsmuur stroomt: de beek Kidron. Als je die beek oversteekt (beetje steil afdalen maar verder niet zo moeilijk) kom je aan de andere kant terecht: op de flanken van de Olijfberg. ‘Daar liep Hij een tuin in’, lezen we dan. Dan denken wij, als we onze Bijbel een beetje kennen, meteen: ‘O, dat is Getsemane’. Maar dat zegt Johannes er in zijn evangelie niet bij. Dat lezen we alleen in de andere drie. Johannes vertelt meer dingen niet. Dat Jezus in Getsemane in gebed gaat. Dat Hij zijn angst voor wat komen gaat tegen God uitschreeuwt. Dat zijn zweet als bloeddruppels ter aarde valt. We lezen niet dat Hij driemaal aan God vraagt of de drinkbeker aan Hem voorbij mag gaan. Dat Jezus ook drie maal slapende leerlingen aantreft, als Hij terugkeert van zijn gebedsworsteling. Dat Jezus uiteindelijk uitspreekt: ‘Uw wil geschiede’, voordat Judas en zijn trawanten eraan komen. En als dan even later Judas eraan komt, vertelt Johannes ook niet van de Judaskus. Kortom: Johannes laat veel weg. Logisch: Het Johannesevangelie is waarschijnlijk het jongste van de evangeliën. Hij kan dus veel als bekend veronderstellen. ‘Dit weten jullie wel’. Het is hem ook niet te doen om alle feiten precies op een rijtje te zetten. Het gaat hem om de kern van de zaak.
Zo gaat Johannes te werk in heel zijn evangelie. Het gaat Hem om maar één ding. Beter gezegd: één Persoon. En dat is Jezus. Jezus is het. Alles in zijn woorden draait om Jezus. Het is Johannes er alleen maar om te doen, dat we in Jezus gaan geloven. En dat we daardoor, door het geloof in Hem, het eeuwig leven ontvangen. Jezus, alleen Jezus, brengt ons bij God. Zonder Jezus gaat het niet, zijn we reddeloos verloren. Jezus is het. De ware wijnstok. De opstanding en het leven. Het brood des levens. De weg, de waarheid en het leven. Jezus is de Goede Herder. Jezus is… Telkens weer! En meestal in de eerste persoon enkelvoud. Jezus Zelf zegt: ‘Ik ben’.
Zo ook hier in wat wij gelezen hebben. Uit het lijdensevangelie. Op het moment dat Judas met een groep soldaten en een aantal gerechtsdienaren Hem komt arresteren. Dan zegt Jezus, wat Hij altijd heeft gezegd: ‘Ik ben’. ‘Ik ben het die jullie zoeken’. Met die uitspraak raakt Jezus de aller-allerdiepste kern van Zijn bestaan. ‘Ik ben’ – dat herinnert namelijk direct aan de Naam van God Zelf – HEER, HERE, ‘Ik ben die Ik ben’. ‘Ik ben en Ik zal er zijn’. Met die woorden geeft Jezus dus direct aan, dat God Zelf in Hem verschenen is. Zoals Hij eenmaal aan Mozes verscheen bij de brandende doornstruik. En zoals Gods verschijning toen grote indruk maakte op de bange, verbijsterde Mozes, zo gebeurt dat ook hier. Door die paar woorden raken Judas en zijn troep volledig van de kaart. Ze deinzen achteruit en vallen op de grond. Deze woorden – wil Johannes ons vertellen – zijn krachtiger dan alle stokken en zwaarden, vuisten en klauwen, wapens en geweld. Als Petrus dus even later met zijn zwaard om zich heen slaat, is dat niet meer dan een lachertje. Er wordt dan ook niet meer dan een ‘oortje’ (Johannes gebruikt hier een verkleinwoordje) geraakt. Tegen het woord van de HEER, tegen dit woord van de HEER is niets of niemand bestand. Jezus is het. Jezus is de ‘Ik ben’. Jezus is de HEER. Hij is er en Hij zal er zijn.
Johannes legt dus in heel zijn evangelie ook de nadruk op Jezus’ initiatief. Jezus Zelf heeft de regie, heeft de touwtjes strak in handen. In volstrekte gehoorzaamheid aan Zijn hemelse Vader gaat Hij zijn weg. Ook Zijn lijdensweg. Hij gaat vastberaden de dood aan het kruis tegemoet.
Als wij in deze tijd en vooral straks in de stille week het lijden van Jezus gaan gedenken, is dat het lijden van de Man van smarten. We gedenken de pijn die Hij leed. De lichamelijke pijn van de doornenkroon. Van de zweepslagen en de spijkers van de kruisiging. Ook de geestelijke pijn: de verschrikkelijke haat die over Hem werd uitgestort. Het onrecht dat Hem werd aangedaan. De vernedering, de ontluistering die Hij zich moest laten welgevallen. En met Zijn pijn denken we aan alle pijn. In Zijn lijden is Hij verbonden met alle mensen die lijden. Allen die roepen om recht: ‘Verschaf mij recht, o God, vecht voor mijn zaak’. Juist in deze tijd van herdenken verbinden we Christus’ lijden met al het lijden van onze wereld. Dat lijden wordt ons voor ogen geschilderd in alle ‘passions’ en ‘passionen’. De droevige geschiedenis van het lijdensevangelie. Het mag ons ook tot troost zijn in óns lijden, in ons verdriet. Jezus weet er van. Hij weet wat het is. Hij heeft met ons geleden. Onze pijn is Zijn pijn, Ons verdriet, Zijn verdriet.
Maar als we de laatste stukken van het Johannesevangelie lezen, worden we ook geraakt door de vastberadenheid van onze HEER. De dappere wijze waarop Hij de drinkbeker uit Gods hand aanneemt. De weg van gehoorzaamheid die Hij moedig is gegaan. En dan mogen we in dankbare bewondering allen herdenken die in Zijn voetspoor gingen. Die niet wilden buigen voor de tirannie. Degenen die zich letterlijk en figuurlijk hebben opgeofferd voor onze vrijheid. Juist ook omdat ze geloofden dat God liefhebben boven alles gaat. Dat je in je leven niet de weg van de minste weerstand moet kiezen. Dat je Gods weg moet gaan. Desnoods tot het bittere eind.
Jezus lijdt met ons. Jezus gaf ons Zijn voorbeeld. Maar als we Jezus’ lijden en sterven gedenken, mogen we nog één stap verder gaan. We gedenken het grote wonder dat Hij leed vóór ons. In die tuin aan de overzijde van de beek Kidron zegt Jezus: “Als jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan”. We horen dat de Heiland wordt gegrepen, maar dat de leerlingen het hazenpad mogen kiezen. Ze gaan hun vrijheid tegemoet. Zo lijdt Jezus, zo sterft Jezus. In onze plaats. Hij drinkt de gifbeker die wij moesten drinken. Om onze schuld en onze zonde moest Hij lijden. Dat is iets, wat wij nooit zullen begrijpen. In deze zee verzinken onze gedachten. Hij betaalde voor ons de prijs. Hij kocht ons vrij met Zijn lichaam en Zijn bloed.
Toen aan het einde van de oorlog in 1945 het Paasfeest werd gevierd, is dat vast en zeker ook verkondigd. De HEER heeft met ons geleden. Hij lijdt met ons mee. Zo is Hij met ons. ‘Ik ben er en Ik zal er zijn’. ‘Ik ben met je, alle dagen’. Maar Hij heeft ook vóór ons geleden. Hij heeft ons bevrijd door Zijn lijden. Hij heeft ons zelfs bevrijd van de dood. Dankzij Zijn sterven staat de poort wijd open. Voor al onze gestorven geliefden is er toekomst. Voor alle getroffen families is dat de troost. Omdat Hij stierf, is er voor ons leven. Door zijn dood heeft Hij ons bevrijd. En als er in die bange dagen niet zo over gepreekt werd, is er vast over gezongen. Uit psalm 43 bijvoorbeeld. ‘Dan ga ik op tot uw altaren, tot U, o bron van zaligheid. Dan mag mijn ziel uw heil ervaren en dankbaar ruisen alle snaren, voor U die al mijn vreugde zijt en eindloos mij verblijdt’. Dankzij het bevrijdend werk van Jezus Christus kunnen wij zingen: ‘Duizend, duizendmaal, o Heer, zij U daarvoor dank en eer’.