Maria Magdalena is één van de bekendste vrouwen uit de Bijbel. Haar naam komt niet minder dan 12 keer voor in de vier evangeliën. Vaker dan de meeste andere van Jezus’ mannelijke leerlingen. Het is dan ook geen wonder, dat deze Maria een belangrijke rol speelt in de latere kerkgeschiedenis. Zij is niet alleen door de kerk heilig verklaard. Zij is ook onderwerp van allerlei geschriften aan het randje of over het randje van de officiële kerk. Dat heeft in de loop der eeuwen geleid tot een hoop fantasie rondom haar persoon. Er verschijnen nog steeds boeken die in de persoon Maria Magdalena het ‘ware evangelie’ vinden. Het meest opzienbarend is, dat er beweerd wordt, dat zij met Jezus getrouwd is geweest. Dat zij zelfs een kind van Jezus zou hebben gebaard. Wie er meer over wil weten moet bijvoorbeeld het boek Da Vinci Code lezen of de bijbehorende film bekijken. Op deze manier wordt Maria Magdalena op een voetstuk geplaatst. Ze wordt tot een heel bijzondere vrouw gemaakt. Dat vind ik jammer. Want de Maria Magdalena uit de Bijbel is niet anders dan anderen. Ze is juist één van ons. Wij mogen ons in haar herkennen. Juist met Pasen.
Maria Magdalena is één van vele Maria’s die in de Bijbel genoemd worden. Geen wonder: de naam Maria is de Griekse vorm van de Hebreeuwse naam Mirjam. Mirjam – de zuster van Mozes. Eén van die legendarische vrouwen uit de Bijbelse geschiedenis. Logisch dat ook in de tijd van Jezus veel vrouwen zo werden genoemd.
De bekendste Maria is natuurlijk de moeder van Jezus. Misschien is zij wel bevriend geweest met Maria Magdalena. Ze worden een paar keer in de Bijbel in één adem genoemd. Ze komen ook uit dezelfde landstreek: Galilea, in het noorden van Israël. De moeder van Jezus komt uit Nazareth. Maria Magdalena komt uit het plaatsje Magdala, aan de oever van het meer. Vandaar dat men haar ‘Magdalena’ noemt. ‘Maria uit Magdala’. In die tijd is Magdala een belangrijke handelsplaats. Er wonen veel rijke mensen. Ook Maria moet – bij haar geboorte - in een gespreid bedje gelegd zijn. Van haar wordt verteld dat ze met haar geld Jezus en zijn leerlingen verzorgde. Sponseren, zouden wij zeggen. Ze was één van de rijke vrouwen die zorgde dat Jezus en zijn leerlingen natje, droogje en onderdak kregen. Dan moet je dus een goed gevulde beurs hebben.
Wat dat betreft kunnen wij ons wel in haar herkennen. Ook wij leven in een welvarend land. Het ontbreekt ons aan niets. Eten, drinken, een dak boven ons hoofd. We mogen genieten van het goede leven. Bovendien hebben wij – net als Maria Magdalena – iets van geloof meegekregen. Het geloof in Jezus. Maria heeft op zekere dag in haar leven Jezus ontmoet. Zij werd een leerling van Jezus. Hij was haar rabbi, haar leermeester. En het is heel wat, dat je dát van haar kan zeggen. Want ze was een vrouw. En vrouwen telden helemaal niet mee in die mannenwereld. Dus discipel worden van een rabbi? Dat zou er voor haar niet bij geweest zijn. Als ze die anders-dan-andere rabbi niet ontmoet had: rabbi Jezus. Mijn ‘Rabboeni’, zoals ze Hem noemt. Hoe ze erbij kwam? Hoe ze bij Jezus kwam? Dat is een heel verhaal… Dan moet ik vertellen over een zwarte bladzijde uit haar levensboek. De tijd, dat ze in de schaduw leefde. Ze is dus opgegroeid in weelde. Ze kwam niets tekort. Aan geld en goed geen gebrek. Maar toch ging het mis. En dan staat Maria weer heel dicht bij mij, bij u, bij jou. Wij weten maar al te goed, wat voor verschrikkelijke dingen er in je leven kunnen gebeuren. En dat je dan niets hebt aan al je rijkdom. Je kunt het met geld niet voorkomen. Je kunt het ook niet zo maar uit de weg ruimen. Je kunt ernstig ziek worden of gehandicapt raken. Je moet leven met een lichamelijke beperking of chronische kwaal. Je kunt teleurgesteld raken in mensen. Je wordt aan de kant geschoven of bedrogen. Je kunt mensen, die je lief zijn, kwijt raken aan de dood. Je kunt kapot gaan aan een verslaving. Of stikken van de eenzaamheid. Je kunt ook, zoals Maria, zonder een duidelijke oorzaak, diep in de put raken. Ja, zo is dat met Maria Magdalena gebeurd. Langzaam maar zeker zag zij het licht niet meer. Ze zag het niet meer zitten. Ze hoorde stemmen in haar hoofd. Dwanggedachten. Neuroses. Manies. Schizofrene klachten. Zeg het maar. Daar hadden ze in haar tijd een akelig woord voor: ‘bezeten’. Maria Magdalena was een bezetene. Bezeten: Een akelig en gelukkig nooit meer gebruikt woord. Maar het duidt wel akelig goed aan, wat het is. Maria had zichzelf niet meer in de hand. Ze werd meegesleept door haar verdriet. Meegezogen naar een duistere diepte. Meegesleurd door golven van wanhoop. ‘Dat komt door boze geesten’, zei men toentertijd. ‘Zeven boze geesten’. Zeven is het getal van de totaliteit. Helemaal. Maria was helemaal geen mens meer. Ze was een ding, een speelbal van woeste krachten. Geen naam, maar een nummer. Totaal hopeloos geval.
En toen heeft ze Jezus leren. Op een dag liep Hij langs. Hij riep haar naam: ‘Maria!’ Het was alsof zij haar moeder hoorde roepen. Of haar vader, toen ze klein was in haar nog zorgeloze jeugd. ‘Maria, kom, we gaan buiten spelen!’. Met Jezus werd het leven inderdaad weer een spel. Zijn woorden gaven haar kracht. Ze troffen haar steeds weer persoonlijk. Hij voelde haar aan in haar verdriet. Hij verdreef haar duisternis. Hij legde als een goede Herder de vinger op de zere plek. Hij verbond haar wonden. Hij kende haar diepste diepten. In Jezus herkent Maria de God van Psalm 139: ‘Dieper dan ik mijzelf ooit ken, kent Gij mij. Als mijn Schepper, als mijn God’. De God van Jesaja 43, die je bij je naam roept. Die vertelt dat je niet het bezit van boze geesten, maar Zijn eigendom bent. ‘Ik heb je bij je naam geroepen, Ik heb je verlost, je bent van Mij’.
En nu hoop ik maar dat Maria Magdalena ons bekend voor komt. Dat zij van haar voetstuk afkomt en ons heel nabij is. Dat we in haar persoon in de spiegel kunnen kijken. Hopelijk niet in haar duistere periode, maar wel in haar bevrijding. Dat het geloof in God ook jou houvast geeft. Het gevoel, dat je nooit alleen bent. Dat er altijd iemand is, aan wie je je diepste geheimen kwijt kunt. Dat je het gevoel hebt dat er één is die jou door en door kent en toch niet veroordeelt. Een Heer, een Herder, een Vriend. Zo was Jezus voor Maria Magdalena.
Maar toen gebeurde het verschrikkelijke. Op die akelige vrijdag werd Jezus gevangen genomen. Hij werd aan het kruis gehangen. Hij stierf op afschuwelijke wijze. Maria zag het allemaal gebeuren. Ze staat erbij – aan de voet van het kruis. Samen met die andere Maria, zijn moeder. Droefheid overvalt haar, als ze Hem van het kruis afhalen en in het graf leggen. Wanhoop stormt haar hoofd weer binnen, als de steen voor de ingang van het graf wordt gerold. Ze ziet ze weer op haar afkomen – die duistere gedachten. Die zeven demonen. Ze sluipen dichterbij in die zwarte nacht. Op de doodstille zaterdag, die volgt. Ze voelt zich weer helemaal ‘bezeten’. Ze wil maar één ding: heel dicht bij Jezus zijn. De dierbare herinnering vast houden.
Dus gaat ze ’s morgens in alle vroegte op die eerste dag van de week naar het graf. Het is een prachtige morgen, maar ze voelt het niet. De vogels zingen in de bomen – ze hoort ze niet. De bloemen geuren in de tuin – ze ruikt ze niet. Ze ziet alleen het graf. En het graf is open! Haar eerste gedachte: Grafschennis! Rovers! ‘Ze hebben mijn Heer weggenomen’. Ze rent terug om het de leerlingen te vertellen. Ze geloven het niet. ‘Vrouwen kun je niet geloven’, is hun standpunt.
Dan gaat ze weer terug naar het graf. Een snelle, wanhopige blik naar binnen… Twee mannen in het wit sturen haar naar buiten. Ze draait zich om… en daar staat Hij – in levenden lijve!
Ja, dat zouden wij ook wel mee willen maken. Weten dat het echt waar is. Met eigen handen Jezus aanraken. Met eigen ogen constateren, dat Hij leeft. Een waterdicht bewijs, dat God écht bestaat. ‘Eerst zien, dan geloven!’
Maar vergis je niet. Zelfs Maria Magdalena herkent Hem niet. Ze ziet met haar ogen niet, dat het Jezus is. Zijn het tranen, die haar blik vertroebelen? Is het de mist in haar hoofd, die langzaam oplossen moet? Of is het gewoon, wat wij ook wel eens beleven: dat je iemand tegenkomt, die je absoluut niet verwacht. Als hij voor je staat, KUN je je ogen niet geloven… ‘Ik dacht, dat het de tuinman was…’ Het is pas als Hij zijn mond opendoet, dat ze Hem herkent. Sterker nog: het is pas als Hij haar naam noemt. ‘Maria’, klinkt het uit zijn mond. Echo uit een ver verleden. ‘Maria’. DAT spreekt haar aan. DAT treft haar recht in het hart. Dat is haar diep vertrouwd. Ze voelt zich aangesproken. Maria! Je bent geen nummer, geen geval. Hij kent je Naam. Daar wordt ze warm van. Dat doet haar hart sneller kloppen. Aangeraakt. DAT moment! Onvergetelijk. Ze wil het vasthouden. Ze wil Hem vastgrijpen. Maar Hij zegt: ‘Houd mij niet vast! Ga liever naar de andere broeders en zusters’. Ze mag het grote nieuws overbrengen. Zij, een vrouw, uitgekozen door Jezus Zelf. Zij bij name gekend.
En, wat ik vanmorgen mag vertellen, die Paasboodschap, is eigenlijk heel eenvoudig: Weet, dat Hij ook jouw naam kent. Dus luister goed op het moment, dat Hij je roept. Hij roept je telkens opnieuw. En let goed op, want meestal komt Hij onherkenbaar. Meestal ziet Hij er uit als een gewoon mens. Als een vriend of vriendin, een broeder of zuster –een dominee, de tuinman, desnoods… Onverwacht kom je Hem tegen – juist als je het moeilijk hebt. Aangesproken! Aangeraakt!
Maar blijf daar niet bij staan. Houd Hem niet vast. Doe wat Jezus Maria Magdalena opdroeg. Ga naar de mensen van Jezus. De broeders en de zusters. Hij is namelijk met Zijn Geest vooral dáár te vinden, waar twee of drie mensen in Zijn Naam samen komen. Rondom de Bijbel of de tafel met brood en wijn. Dan delen we het goede nieuws. Dan zingen we elkaar uit de put. Zoek je Zijn steun bij Zijn mensen. Dan is je leven nooit hopeloos. Je Naam staat geschreven in de palm van Zijn hand. Hij heeft je bij je naam geroepen. Je bent van Hem.