Website ds. Hans van Dalen

PREDIKANT TE NIJVERDAL

Wel in, niet van de wereld

Lezingen: Daniël 1; Johannes 17:13-19
Kerkdienst 3 augustus 2025

 

Tekst: “Daniël vroeg toestemming zich van de spijzen en de wijn van de koninklijke tafel te mogen onthouden” (Daniël 1:8)

‘Tsjonge, jonge, dat is schrikken. Kreeg ik toch bijna ruzie met de buurman’. Frans schrikt op uit zijn boek. Hij zit lekker rustig in zijn luie stoel maar plotseling is de rust voorbij. Zijn vrouw stormt de kamer binnen. ‘Wat is er met jou?’, roept Frans.
‘De buurman’, roept Frieda, ‘heb je het niet gehoord dan?’ ‘WAT gehoord?’, vraagt Frans verbaasd. ‘Nou, dat ronkend geluid… Dat geluid van die grasmaaier, die motormaaier van de buurman. ‘Ja, nou en?’, zegt Frans, ‘Dat horen we wel vaker. Dat geeft toch niks? Zo eens in de week maait buurman zijn gazon. En ja: dat hoor je’.
‘Maar: VANDAAG’, roept Frieda, ‘VANDAAG’. Ik riep tegen de buurman dat het vandaag ZONDAG is. Buurman zette de motormaaier meteen stil. En toen werd het dus bijna ruzie. Bijna. Want na een goed gesprek hebben we het gelukkig bijgelegd’. ‘Het moet ook niet gekker worden’, zegt Frans. En hij duikt weer in zijn boek.

Zondagsrust. Als er één ding is, dat ons vertelt dat de al dan niet goeie ouwe tijd voorbij is, is het wel de zondagsrust. Beter gezegd: het gebrek aan rust op zondag. Ik denk dat we het allemaal herkennen. Daar hoef je niet eens zo heel oud voor te zijn. Nog niet zo lang geleden was zondag echt nog een rustige stille dag. Winkels waren gesloten. Straten verlaten. Geen lawaai. Geen hinderlijke geluidsoverlast. Zelfs niet van de grasmaaier van de buren. Want al had die buurman van jou misschien geen enkele band met kerk en geloof, ook hij hield zich op zondag rustig. Al was het alleen maar om de buren niet te ergeren.
Hoe we hier ook over denken (praat er onder de koffie straks maar over door), het is in elk geval een teken. Een signaal van de secularisatie. De ontkerkelijking. De gestaag afgenomen invloed van het christelijk geloof op onze samenleving. Geloof is niet meer vanzelfsprekend. Gelovigen zijn in de minderheid. Partijen met christelijke beginselen maken niet meer de dienst uit in de politiek. Christelijk onderwijs is in zwaar weer terecht gekomen. Onze christelijke levensovertuiging kan niet meer automatisch op instemming rekenen. Dan heb ik het nog niet over veranderde wetgeving op het gebied van euthanasie, abortus, het huwelijk. Of de verharde houding tegenover asielzoekers, illegalen en vluchtelingen. Hoe je daar ook over denkt: we kunnen met de Bijbel niet meer aankomen. We moeten andere argumenten uit onze kast halen. We worden als christen steeds meer vreemde eenden in de bijt. Of – om het Bijbels te zeggen – we leven zo zoetjes aan ‘in ballingschap’.

Het Bijbelboek Daniël gaat over ballingschap. Over de Babylonische ballingschap om precies te zijn. Het boek begint met de vermelding van koning Nebukadnessar. Dat is de koning van Babel die Jeruzalem belegert en uiteindelijk verwoest in 587 voor Christus. Hij is het die grote groepen van de Judese bevolking wegvoert naar Babel, de hoofdstad van zijn wereldrijk. Die ballingschap duurt tot het koningschap van Cyrus. Cyrus is de koning van het Perzische Rijk, dat de Babyloniërs verslaat. Cyrus geeft toestemming aan de ballingen om terug te keren en Jeruzalem te herbouwen. Precies tussen koning Nebukadnessar en koning Cyrus speelt zich het boek Daniël af. Daniël is één van de eersten die naar Babel wordt weggevoerd. Hij en zijn drie vrienden. En – opvallend genoeg – Daniël en zijn vrienden houden zich staande in hun geloof. Zij overleven niet alleen de ballingschap. Zij houden in de ballingschap vast aan het vertrouwen op de HEER, hun God.

Maar HOE? Hoe doet Daniël dat? Hoe houdt hij zich staande in de ballingschap? Dat is dus geen interessante theoretische vraag. Dat heeft direct te maken met ONS leven. Wij die leven in het post-christelijke Nederland. Als christelijke minderheid. Daar wil ik zeker niet te dramatisch over doen. Onze positie is bij lange na niet te vergelijken met landen waarin het onnoemelijk veel zwaarder is om christen te zijn. Landen waar het christelijk geloof bestreden wordt. Waar christenen vervolgd worden om hun geloof. Wij leven gelukkig niet in Saoedi Arabië, Noord-Korea of Soedan. In ons land hebben we vrijheid van meningsuiting. Dus ook godsdienstvrijheid. We mogen denken en geloven wat we willen. Bovendien zijn al die buitenkerkelijken zeker niet allemaal ongelovig of slecht. Zeker niet allemaal losbandige of egoïstische medemensen. De tweede tafel van de Tien Geboden kan nog op veel instemming rekenen. ‘Gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult niet echtbreken, gij zult niet liegen en bedriegen…’. Dat zijn regels die er bij heel veel mensen gelukkig zitten ingebakken. Goed fatsoen, aardig zijn voor elkaar, elkaar respecteren en in zijn waarde laten. Dat is best al heel wat waard. Openlijke vervolging kennen wij - God dank – nog niet. We lopen geen gevaar, als we Jezus belijden.
In het boek Daniël zien we dat gaandeweg wél gebeuren. Daniël belandt in de leeuwenkuil. Zijn drie vrienden in een brandende oven. Omdat ze de goden van Babel niet willen vereren.

Maar in het eerste hoofdstuk is dat nog niet het geval. Integendeel. Daniël 1 vertelt ons hoe Daniël en zijn drie kameraden goed, ja bijna gastvrij ontvangen worden in het paleis van Babel. Ze zijn dan nog jong. Zo tussen de 13 en 17 jaar is de inschatting. Pubers dus. Ze krijgen een goede opleiding. Ze krijgen ook goed te eten en te drinken. En – last but not least – ze treffen daar in Babel een paar aardige, vriendelijke Babyloniërs aan. Hun opzichters zijn geen slavendrijvers met zweep en gesel. Het zijn mannen waarmee je goed kunt overleggen. Een zekere Aspenaz, hoofd van de koninklijke hovelingen. En een niet met name genoemde kamerheer, die toezicht houdt op de opvoeding van de jonge mannen. Aardige lui.
Dat is het begin van de ballingschap van Daniël. Juist die situatie van ballingschap kunnen wij zo goed herkennen. Als gelovige mensen tussen heel veel vriendelijke, meelevende, aardige medeburgers en landgenoten. Waar niks mis mee is. Alleen is die vraag juist in onze situatie misschien wel des te lastiger: ‘Hoe houd ik het vol als gelovige? Hoe houd ik het kaarsje van mijn geloof brandend? Hoe blijf ik trouw aan mijn geloof?’

In Daniël 1 komt er een best wel verrassend antwoord op die vraag. Daniël en zijn vrienden trekken een rode lijn, een grens bij hun eetgewoontes. Ze weigeren het eten dat hun wordt aangeboden. ‘Van de spijzen en de wijn van de koninklijke tafel willen ze zich onthouden’, zo staat er. Wat er gegeten wordt bij de koninklijke maaltijden in Babel weten we niet precies. Maar dat kun je wel raden. Een ‘koningsmaal’ is voor ons spreekwoordelijk voor veel en lekker eten. Als je het hoort, loopt het water je al in de mond. Je maag begint te rammelen. Maar Daniël hoeft het niet. Waarom niet? Dat is niet helemaal duidelijk. Het zal vast zo zijn, dat er op de koninklijke tafel voedsel komt te staan, dat niet ‘rein’, niet ‘kosjer’ is. Volgens de wetten van de Thora mag je niet alles eten. Dat staat precies beschreven in het boek Leviticus. Geen varkensvlees eten is daarvan bij ons het meest bekend. Of vlees met bloed er nog in. Daniël wil zich aan die Thora van kosjer voedsel houden. Misschien is het ook zo, dat veel van het koninklijke voedsel aan de goden gewijd is. Zo ging dat vaak: van het vlees en de wijn uit de tempel mag de koning mee-eten. Daniël dient maar één God – dus eet hij geen eten en drinkt hij geen drinken dat van de goden komt. Het is ook mogelijk dat Daniël niets moet hebben van de royale luxe en overdaad. Hoe kan hij lekker eten, als hij weet dat zijn volksgenoten thuis amper te eten hebben of zelfs honger lijden? Daniël kiest daarom voor een sobere maaltijd: groente (je kunt ook vertalen: graan, zaden, peulvruchten) en water. Dus dat wat je lichaam nodig heeft. Niet meer, niet minder. Daar wil hij het mee doen. Samen met zijn vrienden. Waarom? De belangrijkste reden is, dat ze daardoor ‘anders’ zijn. Door hun eten laten ze zien wie ze zijn: ‘anders’. Met water en groente geven ze aan: wij horen niet bij Babel en zijn goden. Wij horen bij Israël en zijn God. Wij zijn van Hem en van niemand anders. Ze willen hun leven op deze manier ‘heiligen’, zoals je dat kunt zeggen. Zoals Jezus dat benoemt in Johannes 17. Je bent als volgeling van Jezus wél IN de wereld, maar je bent niet VAN de wereld. Je hoort niet bij de wereld. Je hoort in de eerste plaats bij je hemelse Vader en Zijn Koninkrijk. En dat mag je laten zien door een heilig, een geheiligd leven.

Daniël en zijn vrienden kiezen ervoor om dat te laten zien door hun eetgewoontes. Eten moet je namelijk elke dag. Dus sta je er elke dag een paar keer bij stil dat je ‘anders’ bent. Dat je geen kind van Babel, maar een kind van God bent. Zo worden ze er elke dag een paar keer herinnerd aan hun band met God. Het wordt voor hen een vaste gewoonte. Op die manier zal het hen ook helpen om standvastig te blijven. Om hun geloof vast te houden. Om toegewijd aan de HEER te blijven leven. In die ballingschap. Middenin die heidense omgeving.

En dan mag ik misschien het lijntje trekken naar ONS leven. In welk opzicht zijn WIJ anders, heilig? Hoe leven wij toegewijd aan de HEER? Waar is dat aan te merken? Natuurlijk moet dat in de eerste plaats te merken zijn aan ons gedrag. Onze dagelijkse omgang met onze medemensen. We horen minstens net zo verdraagzaam, vriendelijk en tolerant te zijn als de andere mensen. Het zal ook te merken moeten zijn aan onze politieke keuzes. Als gelovige maak je naar eer en geweten de keus voor recht en gerechtigheid. Het zal ook te merken zijn aan onze bijdrage voor een betere wereld. Maar misschien, ik weet het eigenlijk wel zeker, helpen ook een paar eenvoudige gewoontes ons om staande te blijven. Zoals de eetgewoontes van Daniël en zijn vrienden. Iets bijzonders of iets doodgewoons. Iets wat je regelmatig doet en graag wilt blijven doen. Het helpt je om te blijven geloven. Dat eenvoudige gebed aan tafel voor of na de maaltijd. Dagelijks op een vast moment een stukje uit de Bijbel lezen. Zo mogelijk elke zondag een kerkdienst bijwonen of thuis meevieren. Misschien ook nog wel dat je bepaalde dingen op zondag NIET doet. Zodat zondag toch een dag van rust, een geheiligde dag blijft.

Begrijp me goed: dat soort dingen doe je niet om het ‘heilig boontje’ te spelen. Met jouw geloof mag je anderen niet de maat nemen. Je hoeft de buurman niet op het matje te roepen. Het wijzend vingertje mag je thuis laten. Je mag wel vertellen over de hoop die in je leeft. Je mag aan anderen duidelijk maken, waarom jij die oude vertrouwde gewoontes in ere wilt houden. Het helpt je om geheiligd te leven. Om staande te blijven in je geloof. Het brengt je telkens weer te binnen, dat je bij de HEER hoort. Hij heeft je verlost en bevrijd van zonde en dood. Hij blijft bij je en zal met trouw omringen wie steunen op Zijn Woord.