HEMELBURGERS
Kerkdienst zondag 3 november 2024
De Regenboog te Nijverdal
Lezingen: Jesaja 66:10-14 en Filippenzen 3:17-4:3
Een aantal jaren geleden was er in politiek Den Haag ophef over dubbele nationaliteit. Als ik me goed herinner ging het erom of Kadisha Arib wel Kamervoorzitter kon worden. Zij had naast de Nederlandse namelijk ook de Marokkaanse nationaliteit. Ze had twee paspoorten. We begrijpen wel vanuit welke politieke hoek de tegenwind opstak. ‘Kan dat wel? Een Marokkaanse Kamervoorzitter? Kun je überhaupt wel Nederlander zijn als je van buitenlandse afkomst bent? Moet je dan niet één van beide nationaliteiten opgeven? Dus één van je beide paspoorten inleveren? Anders kun je toch nooit helemaal ‘den Vaderland getrouwe’ zijn?’. Uiteindelijk leidde de commotie ertoe dat de regels voor nationaliteit werden aangescherpt. Het is tegenwoordig niet onmogelijk om twee nationaliteiten te hebben, maar je moet wel goed weten wat je doet. En als je niet oppast, kun je je Nederlanderschap kwijt raken.
Dubbele nationaliteit. In de stad Filippi weet men daar van mee te praten. Filippi is namelijk een stad, waar de meeste mensen een dubbele nationaliteit hebben. Anders kwam je er gewoon niet in. Filippi was een stad, die speciaal bestemd was voor Romeinse staatsburgers. Naast burger van het land, waarin je bent geboren (Egypte, Syrië, Lydië, Macedonië, Judea of Griekenland) moet je ook Romeins staatsburger zijn. Dat ben je door geboorte: als je ouders Romeinen zijn. Je kunt het ook worden op grond van bijzondere prestaties. Vooral soldaten die zich heldhaftig hebben gedragen op het slagveld. Zij die mee hebben gevochten met de legioenen en hun sporen hebben verdiend. Die worden beloond met het Romeins staatsburgerschap. En als je dan afzwaait uit het leger mag je gaan wonen in een zogenaamde ‘colonia’. Een colonia is een stad, die direct onder het gezag van de keizer in Rome valt. Ons woord ‘kolonie’ is ervan afgeleid. In zo’n stad gelden puur Romeinse rechten en plichten. Een stukje ‘Rome’, een filiaal van de stad Rome, in het buitenland. In de colonia die Filippi heet wonen dus veel gegoede Romeinen en gelauwerde veteranen. Ze brengen hun oude dag in deze stad door. Ik kan ze geen ongelijk geven: de stad Filippi ligt tegenwoordig in Griekenland. In het noordelijk deel, dat vroeger Macedonië heette. Het ligt niet ver van zee. Op een kruispunt van handelswegen. Met een heerlijk klimaat, rustig gelegen. Maar toch ook weer niet té rustig. Er valt nog wel wat te beleven. Want je begrijpt, dat gepensioneerde soldaten – na alle ontberingen, die ze hebben meegemaakt – ook wel eens de bloemetjes buiten willen zetten. Nou, in Filippi kunnen ze volop aan hun trekken komen. Aan natje en droogje, wijntje en trijntje op zijn tijd is geen gebrek. En dat altijd onder de beschermende paraplu van het Romeins gezag. De keizer zit lekker ver weg. Je hoeft niet bang te zijn, dat hij je teveel op je vingers kijkt. Maar als je hem nodig hebt, kun je hem of zijn troepen te hulp roepen. Geen wonder, dat Filippi één van de eerste steden is, die de keizer als God, Heer en Redder gaat vereren. Want ja, wiens brood men eet, wiens wijn men drinkt… naar diens pijpen je danst!
In Filippi wonen trouwens ook wel Joden. Niet zoveel als in veel andere steden – als Jood was ze vaak per definitie verdacht als opstandeling. Maar toch: ook in Filippi was een kleine Joodse gemeenschap. Joden waren in die tijd, zijn trouwens vaak nog, formeel of informeel, mensen met een dubbele nationaliteit. Naast de band met de bodem, waar ze zijn geboren en getogen, hebben ze ook altijd een band met het land Israël en de stad Jeruzalem. Waar de tempel staat, waar de HERE God woont. Waar je ook woont, wie je ook bent, waar je ook bij hoort, uiteindelijk ben je als Jood verbonden met de stad Jeruzalem. Jeruzalem zit in je hart. Daar hebben we vanmorgen over gezongen in Psalm 87. We hebben erover gelezen uit Jesaja 66. In dichterlijke taal wordt Jeruzalem bezongen en beschreven als de vrouw, die haar kinderen de borst geeft. De moeder, die je te hulp schiet als je in de problemen komt. Die jou troost, als je in de put zit. Want in Jeruzalem, al ben je er misschien nog nooit geweest: daar liggen je ‘roots’, daar zijn de bronnen en fonteinen van je leven.
Dubbele nationaliteit. Paulus maakt de christenen in Filippi duidelijk dat ook zij dat bezitten. En als wij ons christen noemen, geldt dat ook voor ons. Ook wij, die Jezus als Heer en Heiland belijden, hebben een dubbel paspoort. Naast ons aardse geboorteland hebben we nóg een vaderland. Geboren uit Hollandse ouders zijn we Nederlanders. Gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zijn we burger van Gods Koninkrijk. Je naam staat niet alleen opgeschreven in het register van de burgerlijke stand, maar ook – zoals Paulus dat zegt – in het boek van het leven. In dat boek dat veilig opgeborgen bij God in de hemel ligt.
We zijn verbonden met het Koninkrijk in de hemel. Dat betekent dus voor ons allereerst: dat we verder kijken dan onze Nederlandse neus lang is. Vanmorgen staan we stil bij ZWO. Met in het middelpunt de letter W van Wereld. We zijn als christenen niet gebonden aan ons eigen lage landje aan de zee. We kijken verder dan de grenzen reiken. We hebben als christenen een band met allen die Jezus’ Naam belijden. Ja, met alle mensen wereldwijd. We hebben dus niet alleen oog voor ons eigen volk. We hebben oog en oor voor de nood van de wereld. We collecteren in onze kerkdiensten dus niet alleen voor de plaatselijke diaconie of de eigen kerkelijke doeleinden. Onze blik reikt principieel altijd verder. Over grenzen, muren, barrières heen. Over volkeren, culturen en rassen heen.
Je zou haast zeggen: we zijn wereldburgers. Maar dat is nog niet helemaal wat Paulus zegt. Hij gaat nog een stap verder en noemt ons ‘hemelburgers’. ‘Ons burgerrecht hebben we in de hemel’, schrijft hij. Zo staat dat in onze nieuwe Bijbelvertaling. Misschien een beetje mager vertaald, want ‘burgerrecht’? We weten, dat je als burger niet alleen rechten, maar ook burgerplichten hebt. Als je Nederlander wilt worden, moet je dus ‘inburgeren’. Op zo’n inburgeringcursus leert je naast kennis over klompen, molens en tulpen en de tekst van het Wilhelmus ook: wat de Nederlandse normen en waarden zijn. Wat je plichten zijn. En dat is nu precies, waar Paulus ook over schrijft. Als je hemelburger wilt zijn, als je bij je doop je hemels paspoort hebt ontvangen, dan moet je ook leven als een hemelburger. Dan kun je dus niet meelopen met alle heidense knalfeesten en slemppartijen. Dan moet je ‘nee’-zeggen tegen de uitspattingen en schranspartijen van je niet-christelijke buren. Dan is, zegt Paulus, niet ‘de buik je god en stel je je eer niet in je schande’. Dus leven voor genot, begeerte, consumptie is voor een hemelburger nooit een optie. Duurzaam omgaan met de wereld. Zuinig omgaan met je spullen. Zorgvuldig omgaan met je medemens. Verder kijken dan je eigen problemen. Zoveel je kunt een ander uit de nood helpen. Dichtbij f veraf. Dat staat bij een hemelburger hoog in het vaandel. Dat word er van je verwacht, als je Jezus volgt. Dat is niet de makkelijkste weg. Dat is de weg van het kruis van Christus. De weg van overgave, van opoffering. ‘Kijk maar naar mij’, zal Paulus zeggen. Op het moment, dat hij de brief schrijft, zit hij gevangen in een Romeinse kerker. Hij draagt boeien vanwege het evangelie. Hij moet lijden om Christus’ wil. Zo is het nog: hemelburger betekent de plicht om je gekruisigde HEER te volgen. Je HEER achterna gaan – desnoods door dood en lijden heen. Het kost je wat: geld uit je portemonnee, tijd uit je agenda, liefde vanuit je hart. Je eigen leven verloochenen, je kruis op je nemen. We leven als hemelburgers dus in het bijzonder mee met allen die lijden om Christus en de gerechtigheid. En we mogen onszelf gelukkig prijzen met onze twee ‘paspoorten’.
Want wat een voorrecht is het om een goed vaderland te hebben. Wat ben ik blij en dankbaar, dat ik de Nederlandse nationaliteit mag bezitten. Ik ben er blij mee en soms zelfs ook nog een beetje trots op Nederland. Nederlander zijn betekent: vrijheid, welvaart, uitstekende gezondheidszorg, sociale voorzieningen. Als ik in het buitenland in de problemen komt, kan ik terecht bij de Nederlandse ambassade of het consulaat. Dan doen ze alles voor je om je te helpen. Een gespreid bedje.
Geen wonder, dat mensen, die het veel minder getroffen hebben, de Nederlandse nationaliteit begeren. Ze zoeken hun asiel, hun toevlucht bij ons. Als ze dan uiteindelijk een verblijfsvergunning of zelfs een paspoort krijgen, zijn ze dankbaar en blij als een kind. Het is een nieuwe start, een nieuw leven – je bent als herboren!
Zo is het dubbel en dwars als je burger wordt van het Koninkrijk der hemelen. De plichten, die dat met zich meebrengt, wegen namelijk niet op tegen de voorrechten, die je ontvangt.
Romeinse staatsburgers konden altijd een beroep konden doen op de keizer in Rome. Als hemelburger kan ik elk uur van de dag in contact treden met mijn hemelse Koning via de ‘hotline’ van het gebed.
Joden beschouwen Jeruzalem als hun troostende moeder. Voor mij als hemelburger is er altijd de troost van de Heilige Geest. Als een moeder om haar kind.
Als hemelburger krijg ik eenmaal gratis en voor niets toegang tot het hemelse Jeruzalem. Ik heb de vaste hoop en verwachting, dat de hemelse HEER en Redder ons komt verlossen van alle kwaad. Ik mag uitzien naar de dag dat het hemelse Jeruzalem neerdaalt op aarde.
Daarom ben ik blij met mijn dubbele nationaliteit. Dat ik niet alleen een paspoort heb van het Koninkrijk der Nederlanden, maar ook burger mag zijn van het hemelse Koninkrijk. Geboren en getogen in ons koude kikkerlandje ben ik bestemd voor hoger burgerrecht. Burger van de stad, waar God het fundament van legt.