God troont op de lofzang
Preek voor zondag 20 oktober 2024
De Regenboog te Nijverdal
Schriftlezing: Psalm 22 en Johannes 14:23-27
‘Jaap, wat is er met je aan de hand? Wat heb je gedaan? Wat heb je beleefd?’
Het is Bert die dat vraagt. Bert en Jaap zijn vrienden. De aanleiding voor hun vriendschap is niet zo mooi: ze hebben allebei kort geleden hun vrouw verloren. Berts vrouw overleed na een lang slopend ziekbed. De vrouw van Jaap is plotseling gestorven. Jaap en Bert hebben elkaar ontmoet op de begraafplaats. Daar raakten ze in gesprek. Het klikte. Ze voelen elkaar aan. Ze delen verdriet en zorgen. Ze besluiten elkaar regelmatig op te zoeken. Ook elke zondagmorgen om 11.00 uur. Vaste prik. Voor een gezamenlijk kopje koffie en het bijbehorende praatje. Zondagmorgen 11.00 uur - wel wat laat voor koffie misschien? Maar Jaap gaat zondagmorgen altijd eerst naar de kerk. Opvallend is dat. Jaap is helemaal niet met het geloof opgevoed. Zijn overleden vrouw was dat wel. Die ging wel naar de kerk, maar Jaap ging bijna nooit mee. Hij snapt ook niet zoveel van de Bijbel. Dus wat er in de kerk gezegd wordt, gaat hem vaak boven de pet. Maar toen zijn vrouw was overleden, heeft hij de kerkgang opgepakt. ‘Het is – zegt hij – voor mij een manier van verwerken. Iets doen wat ZIJ altijd deed – dat geeft mij een goed gevoel’.
Met Bert is het heel anders. Precies andersom. Geloof en kerkgang zijn hem met de paplepel ingegoten. Maar sinds zijn vrouw ziek werd is het erbij gebleven. Eerst omdat het gewoon niet kon: hij moest als mantelzorger op zondag thuis blijven. Later kwam het er niet meer van. Bert vindt het erg moeilijk om over de drempel van de kerk heen te stappen. Het troost hem niet. Het raakt hem niet. Het doet hem niets meer. Het verdriet, het gemis, de eenzaamheid – daar kan toch geen goede God hem vanaf helpen? Ze praten er wél over. Zo ook op deze zondag, als Jaap om een uur of elf komt binnenvallen. Met de deur in huis, kun je wel zeggen. Want Jaap, dat merkt Bert direct, is in opperbeste stemming.
‘Jaap, wat is er met je aan de hand? Wat heb je in hemelsnaam in de kerk beleefd?’ ‘Onbeschrijfelijk, Bert. Het ging over een Psalm, een lied. En het gíng er niet alleen over. Ik heb die Psalm gewoon ter plekke beleefd. De woorden werden werkelijkheid, vlogen als vlinders bij me binnen, raakten me diep in mijn hart’. Door de lezing van de Psalm, door de preek. Niet te vergeten door het orgelspel ná de preek. Ik, nee wij, wij allemaal – we werden helemaal meegenomen. Het orgel begon te spelen. Registers werden opengetrokken. Tenslotte jubelden we het uit’.
‘Weet je nog welke Psalm het was’, vraagt Bert nuchter. ‘Nummer 22’. ‘Wát zeg je nou, Jaap? Weet je dat wel zeker?’
Psalm 22 – de Psalm die ook wij vanmorgen gehoord hebben. Dat is niet een vrolijke Psalm. Het is een klaaglied. Je kunt zelfs zeggen dat het één van de droevigste liederen is, die in de Bijbel staan. Het is niet voor niets de Psalm die Jezus in de mond neemt, als Hij aan het kruis hangt. De psalm bezingt het leed, de pijn van mensen. Het opvallende van Psalm 22 is, dat je niet precies de vinger op die pijn kunt leggen. Er worden namelijk heel veel verschillende moeilijkheden beschreven. Heel veel soorten leed die een mens te verduren kan krijgen. Het gaat bijvoorbeeld over de minachting en de spot die je over je heen kunt krijgen. Over discriminatie en pesterij. Dat anderen je belachelijk maken of niet serieus nemen: ‘Allen die mij zien, bespotten mij, ze schudden meewarig het hoofd’. Het gaat ook over letterlijke, lichamelijke pijn. Stekende pijn in je lichaam. Barstende hoofdpijn of akelige darmklachten. Chronische vermoeidheid. ‘Als water ben ik uitgegoten, mijn gebeente valt uiteen. Mijn hart is als was, het smelt in mijn lijf. Mijn kracht is droog als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte’. Maar ook een onschuldige burger in oorlogsgebied kan zich herkennen in de woorden van Psalm 22. Als raketten, bommen en drones over je hoofd vliegen en onverwachts kunnen inslaan. Psalm 22 beschrijft dat in beelden van zijn tijd met ‘een troep stieren die om je heen staan. Buffels die je omsingelen. Roofzuchtige, brullende leeuwen, die hun muil naar je opensperren’. Machteloos wacht je af totdat ze jou of jouw geliefden aanvallen en verscheuren. Je voelt je geen mens meer, je bent als een worm. Je wilt wel onder de grond kruipen. Overal van af zijn.
Maar de harde kern van het verdriet is toch dat eerste zinnetje: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’. Het gevoel hebben dat je er helemaal alleen voor staat. Niemand die jou kan helpen. Niemand die dat diepste verdriet op zich kan nemen. Zelfs niet de goede God. Waarin je altijd hebt geloofd. Die jou het leven heeft gegeven. Waarop je vertrouwde van kindsbeen af aan. Hij is er niet. Hij geeft niet thuis. Je kunt roepen, bidden, schreeuwen wat je wilt. Er komt geen antwoord. Hij die er zal zijn, is er niet.
Zo is deze psalm 22 een lied van een vrouw in Oekraïne. Haar zoon is naar het front gestuurd. Hij ligt in de loopgraven gespannen te wachten op wat komen gaat. Deze Psalm is het lied van een wanhopige popster, die geen andere uitweg ziet dan de dood tegemoet springen. Deze psalm is het lied van een vader in Israël, wiens zoon gegijzeld is. Zal hij hem ooit levend terugzien?
Maar ook gewone mensen als wij, als Jaap en Bert, vragen het ons af: ‘Waar is God? Waar is de HEER, waarop ik altijd vertrouwd heb? Waar is Hij te vinden, als ik hem zoek? Hij is zo ver weg. Ik zie Hem niet. Ik hoor Hem niet. Ik ervaar Hem niet’.
Als Jaap in de kerk zit, herkent hij zich in de woorden van psalm 22. De woorden worden ZIJN woorden. Dit lied brengt zijn nood onder woorden. En dat is heel wat waard. Iemand die je begrijpt, die je aanvoelt. Iemand die kan verwoorden, wat jij niet zeggen kunt. Iemand, die hetzelfde als jij doormaakt. Een lotgenoot. Dat is heel wat waard, maar dat is toch nog niet alles. Want – opvallend genoeg – Psalm 22 heeft nog een tweede deel. Een heel ander deel. Lees het straks thuis nog maar eens na. Tussen vers 22 en vers 23 van deze psalm slaat de toon plotseling om. De klaagzang wordt een lofzang. ‘U geeft mij antwoord. Ik zal uw naam bekend maken. U loven in de kring van mijn volk’, zingt de psalmdichter plotseling. Hij is zó enthousiast, dat hij wil dat iedereen mee gaat doen: ‘Loof Hem, jullie die de HEER vrezen, breng Hem eer, kinderen van Jacob’. De hele goegemeente, ja de hele wereld roept hij op om mee te jubelen. ‘Overal, tot aan de einde der aarde, zal men de HEER gedenken en zich tot Hem wenden’. Van mineur gaat het naar majeur. Van kyrie kom je in de gloria terecht. En dat gaat als een lopend vuurtje. Het is meeslepend. Het werkt aanstekelijk. Je kunt niet meer achterblijven. Je MOET wel meedoen. Je mond open! Meezingen! Meejuichen voor God.
En dat kun je soms beleven. Een muziekinstrument, een orgel, slaat plotseling de juiste toon aan. De gevoelige snaar. Je wordt meegevoerd. Uit de put naar de bergtop. De klanken tillen je op en dragen je naar boven. Er boven uit.
‘Hoe kan het, Jaap’, vraagt Bert. Hoe kun je nu zo vrolijk zijn?’.
Bijbeluitleggers hebben er zich ook hun hoofd over gebogen. Hoe zijn die twee delen van Psalm 22 met elkaar te verbinden? Sommige uitleggers denken dat het twee verschillende liederen zijn die later aan elkaar zijn geplakt. Anderen denken dat er tussen het eerste en het tweede deel iets met de Psalmdichter is gebeurd. Hij (of zij) is genezen van een ernstige ziekte. Er is na een bloedige oorlog eindelijk vrede gekomen. De storm is gaan liggen. Maar Psalm 22 zegt daar niets over. Het geheim vinden we in de Psalm zelf. In het vierde vers, waar staat: ‘U bent de Heilige, die op Israëls lofzangen troont’. God is dus ergens te vinden. Gods troon staat ergens. Voor de Israëlieten, drieduizend jaar geleden, stond Gods troon in Jeruzalem. Daar stond de tempel. In die tempel, in het Heilige der heiligen, het Allerheiligste gedeelte, stond de ark van het verbond. ‘De Heilige woont daar. God troont daar tussen de engelen, de cherubim’, zei men. De dichter van psalm 22 maakt dat nét even anders. Hij zegt: Gods troon staat niet in de tempel, bij de ark van het verbond. God zetelt daar, waar zijn volk gaat zingen. Wanneer wij samen God loven, dan komt, heel eenvoudig, kinderlijk gezegd, dan komt de hemelse Vader luisteren. Dan komt Hij naar ons toe. Dan neemt Hij plaats in ons midden. Die verre, afwezige God die ons heeft verlaten, kan het niet laten. Hij komt tussen ons, bij ons, als wij Hem bezingen in ons lied.
Samen zingen brengt God dus dichterbij. Of, zoals Jezus het zegt: de Pleitbezorger, de Trooster, komt tot ons. Als jullie je moederziel alleen en God verlaten voelen komt de Heilige Geest. Hij brengt vrede in jullie hart. Een vrede, die de wereld niet geven kan. Je problemen zijn niet opgelost. Je pijn is niet één twee drie verdwenen. Je gemis is niet voorbij. Maar je wordt meegenomen naar Gods troon. Je wordt er even bovenuit getild.
‘Bert’, zegt Jaap, ‘ik voelde me onder dat orgelspel na de preek even een heel ander mens. Mijn verdriet is er niet minder om. Mijn gemis is nog even groot. Maar ik kan er weer tegen. Ik heb weer moed om door te gaan. Ik heb weer nieuwe levenskracht. Er klinkt een lied in mijn hart en dat kan niemand er uit krijgen: ‘Groot is uw trouw, o Heer, groot is uw trouw. Iedere morgen aan mij weer betoond’.