Website ds. Hans van Dalen

PREDIKANT TE NIJVERDAL

De dorpelwachter
Preek voor zondag 2 juli 2023
Het Centrum te Nijverdal
Schriftlezing: Psalm 84 en Openbaring 21:10-11 en 22-27

 

 

‘ …liever op de drempel van Gods huis…’ (uit: Psalm 84:11)

“Dorpelwachter” is een ouderwets woord voor “koster”. Het woord is in sommige kringen nog steeds een bekende uitdrukking. Zeker in kerkelijke kringen, waar de oude Psalmberijming nog wordt gezongen. In het vijfde vers van die oude Psalm staat het plechtige zinnetje: ‘'k Waar liever in mijns Bondsgods woning een dorpelwachter, dan gewend aan d' ijdle vreugd' in 's bozen tent’. Dorpelwachter in mijns Bondsgods woning – dat zou dan moeten slaan op de koster van de kerk. En zo is Psalm 84 de kosterspsalm gaan heten.
Een dominee zou geen dominee zijn, als hij deze uitleg van Psalm 84 als zoete koek zou slikken. Ik heb me dus afgevraagd of het wel klopt. Is die oude berijming wel gestoeld op een goede Bijbeluitleg? Is een koster wel dorpelwachter? Komt die dorpelwachter wel voor in Psalm 84?
Om met dat laatste te beginnen: dorpelwachters komen zeker voor in de Bijbel en Bijbelse tijden. Een dorpelwachter was bijvoorbeeld iemand die bij de poort van een paleis stond. Om de inkomende bezoekers te controleren. Om te voorkomen dat er ongewenst bezoek het paleis binnenkomt. We kunnen het vergelijken met de marechaussee die wacht loopt bij Paleis Huis ten Bosch. Of – wat minder hoog verheven – met de uitsmijter van The Lucky in Rijssen.
Zo had je dus ook in Bijbelse tijden dorpelwachters. Ze stonden op de drempel van het paleis om de boel in de gaten te houden. Ongewenst gespuis tegenhouden. Publiek dat zich misdraagt eruit zetten. De openbare orde handhaven.
Me dunkt: dan zitten we ver af van de taak van ‘onze’ koster. Het is misschien wel eens voorgekomen dat koster Jan, in al die jaren de orde moest handhaven, maar dat was toch zeker niet de hoofdtaak.

Dichterbij het vuur komen we misschien als ik vertel dat er ook bij de tempel ‘dorpelwachters’ waren. Psalm 84 gaat over de tempel in Jeruzalem. Over mensen, pelgrims, die op weg zijn naar de tempel. Van heinde en verre komen ze aan. Vooral op de grote feesten. Wat Psalm 84 betreft denkt men aan het Loofhuttenfeest. Dat feest wordt in het najaar gevierd. Dan verwacht men in Israël, na een lange hete droge zomer de eerste verfrissende regenbuien. Daar zingt de Psalm over. Van heinde en verre stromen de mensen dus naar Jeruzalem. Zij verlangen naar de stad en vooral naar de tempel. Als dorstig land naar regenwater. Stromen van zegen. Je hoort ze zingen: ‘Hoe lieflijk is uw woning. Van verlangen smacht mijn ziel. Mijn hart en mijn lijf roepen om de levende God’. Ze zijn vol verlangen om de tempel binnen te treden. En de dorpelwachters zien hen vanuit de hoogte opklimmen.
Nu durf ik niet te zeggen of dat ook voor onze koster heeft gegolden: dat hij elke zondagmorgen weer zúlke dolenthousiaste, smachtende heilsbegerige kerkgangers de kerkzaal zag binnenstromen. Ik hoop het natuurlijk wel. Zoals ik hoop dat jullie allen deze morgen geroepen hebben bij het opstaan: ‘Ha, heerlijk! Het is weer zondag! We mogen naar de kerk!’. En ik hoop dat dat ook in de toekomst zo zal blijven. Niet omdat kosters en dominees dan hun baantjes kunnen blijven uitoefenen. Maar omdat ik er heilig van overtuigd ben, dat het heerlijk ís. Dat het een voorrecht is. Dat er kerkgebouwen zijn. Dat de deuren van die kerkgebouwen elke zondag open staan. Denk maar aan al die mensen die die vrijheid niet kennen. Maar denk er ook aan, dat het niet vanzelfsprekend is dat wij de levende God ontmoeten. Dat is de kern van de zaak, waar Psalm 84 van zingt. Hoe geweldig mooi het is dat God bestaat. Dat Hij er voor ons is. Dat er in de wereld ‘godshuizen’ zijn. Een aantal keren wordt in de Psalm letterlijk het meervoud van ‘woning’ gebruikt. ‘Hoe lieflijk zijn uw woningen’.  Joodse uitleggers zien daarin een verwijzing naar andere godshuizen dan de tempel: synagogen en leerhuizen, plaatsen waar mensen met elkaar God zoeken rondom een geopende Bijbel.

Wij kunnen deze psalm dus ook laten gelden voor al die plekken waar twee of drie of wat meer samen komen in Jezus’ Naam. Prachtige oude kerkgebouwen of moderne multifunctionele centra maar ook zaaltjes en kamertjes achteraf. Je vindt er (om de Psalm te citeren) de levende God, bij wie je mag wonen. De barmhartige Vader, bij wie je bij wijze van spreken je nestje mag bouwen als de mus of de zwaluw. Je kunt er de HEER danken die rijke zegen als regen laat neerdalen. Je kunt er de God van Jakob ontmoeten die luistert naar onze gebeden. Het voelt als de zon die ons warmte en licht geeft. Of als een schild, dat ons beschermt. In Gods nabijheid vind je het ware geluk, het echte leven, het eeuwig leven. ‘Gelukkig, zalig, welgelukzalig die op U vertrouwt’.
Als we zó naar de kerk gaan, in dat besef, dan zal dat van ons afstralen. Dan zal dat vast en zeker aanstekelijk werken. Op ons werk, op school, in onze familie- en vriendenkring. Maar als we zó naar de kerk gaan, dan komt er ook een moment dat WIJ op de drempel staan. Dat we even stil staan op die drempel. Even niet verder durven gaan. Want wie ben ik als klein nietig mensje tegenover die machtige ‘HEER van de hemelse machten’? Wie ben ik als schepsel tegenover mijn Schepper? Wie ben ik als zondig mens tegenover die Heilige God? Want al heb ik me misschien verre gehouden van de ‘tenten der goddelozen’, ik heb zo mijn fouten. Ik ga telkens weer de mist in met wat ik doe, wat ik zeg, wat ik nalaat. Ik schiet tekort. Ernstig tekort. En als ik dan op de drempel sta van Gods huis vang ik een glimp op van wat daar óver die drempel gebeurt. Een pelgrim in de tempel van Jeruzalem kon vanaf de drempel zien, dat priesters bezig zijn offers te brengen. Dankoffers. Schuldoffers. Je ziet de rook. Je ruikt de geur van verbrand vlees. Als het goed is besef je dan: het is ook voor mij, dat die offers gebracht worden. Het is ook aan mij dat de HEER genade schenkt. Het is ook voor mij, dat de HEER zijn offer bracht. Dan besef je, dat het al heel wat is om op die drempel te staan. Op de drempel: dat is het laatste plekje. Het slechtste plekje. Als het goedkoopste plekje in een stadion of theater. Ergens verscholen achter een pilaar. Je kunt het allemaal niet goed zien, maar je mag er zijn. Je zit niet met je neus vooraan, maar je hebt een plekje!
Misschien wordt dat wel bedoeld met ‘liever op de drempel van Gods huis’. Dan is die Psalm 84 dus geen ‘kosterspsalm’, maar een Psalm voor elke tempelganger. Elke kerkganger die het voorrecht beseft: voor u, jou en mij – hierheen gekomen of ingeschakeld via Kerkomroep of YouTube - Ik hoor er bij! Van Gods grote kudde mag ook ik een heel klein schaapje zijn. Ik voel me niet goed genoeg om hogerop te komen. Ik sta niet met neus vooraan, maar een plekje achteraf is mij heel wat waard…
Maar dan zie ik toch een dorpelwachter komen. In de tempel van Jeruzalem waren er dus ook dorpelwachters. Speciale priesters of levieten met de functie van poort- of dorpelwachter. Niet om mensen tegen te houden maar juist om mensen uit te nodigen. Deze dorpelwachters blazen op de bazuin, als het tijd was om te vieren. Ze doen de zware deuren van de tempel open. Ze gaan uitnodigend op de drempel van Gods huis staan. Ze heten alle pelgrims van harte welkom met de woorden: ‘Gezegend jij die komt. Gelukkig jij die op de HEER vertrouwt’.  Hun open armen symboliseren Gods open hart: ‘Kom tot Mij, als je vermoeid en belast bent. Hier bij Gods altaren vind je de rust’.

En zo zijn we dan toch via Psalm 84 bij onze kosters aanbeland. De koster als gastheer op de drempel van Gods huis. Hij (of zij) zorgt er met zijn team voor dat alles gereed is om de kerkgangers te ontvangen. Zoals koster Jan, vele zondagen, jarenlang gedaan heeft. Hier in de grote zaal voor de Protestantse Gemeente. Daar in de kleine zaal voor de Molukse gemeente. Alles is netjes gemaakt. Alles is klaar gezet. De klok wordt geluid. De paaskaars aangestoken. De deuren kunnen open: Kom over de drempel om God te ontmoeten.
Vandaag nemen we afscheid van onze koster. Zijn taak als koster zit er op. Er zijn anderen die zijn taak overnemen. Zo gaat dat in dit leven, op deze aarde. Mensen komen en gaan. Kerken komen en gaan. Ze worden gebouwd en verbouwd. Ze moeten helaas soms ook weer gesloten en afgebroken worden. Als het ‘verlangen naar Gods huis’ niet meer leeft bij voldoende mensen, moet je de tering naar de nering zetten. Dat is moeilijk, dat vraagt zorgvuldige bezinning. Maar laten we beseffen dat ons hele kerkelijk leven maar tijdelijk is. De tempel in Jeruzalem is ooit verwoest. Die staat er niet meer. Heel veel synagogen en kerken zijn in de loop van de eeuwen van de kaart verdwenen of kregen een andere bestemming.

Straks in het nieuwe Jeruzalem staat geen tempel meer. Daar is geen kerk te vinden. Het hoeft dan niet meer. Er zijn ook geen kosters meer nodig en trouwens ook geen dominees. Dorpelwachters zijn overbodig in de hemelse stad. Want God houdt er open hof. De poorten staan altijd open. Alle drempels zijn verdwenen. In de ‘Lichtstad met de paarlen poorten’ woont de HEER permanent bij Zijn volk. Daar is Hij alles in allen. Daar straalt zijn licht, als de zon, zo goed, zo mild. Daar beschermt Hij ons tegen alle kwaad als een schild.
Tot die tijd blijven we geloven. Op die tijd blijven we hopen. Al die tijd blijven we liefhebben door Zijn kracht.