Burgerlijke (on-) gehoorzaamheid
Kerkdienst 22 oktober 2023
Het Centrum Nijverdal
Lezingen: Jesaja 45:1-7 en Matteüs 22:15-22
‘WWJD’. Je weet misschien wel wat die letters betekenen. ‘WWJD’. Die letters staan voor ‘What Would Jesus Do’. ‘Wat zou Jezus doen?’. Je vindt de vier letters vooral op armbandjes in allerlei soorten en maten. Jongeren maar ook ouderen die Jezus willen volgen, kunnen zo’n armband dragen. Als een constante herinnering. Een voortdurende vraag, die je altijd met je mee draagt. Je moet die vraag altijd in je achterhoofd hebben. Zodat je al je beslissingen daarop kunt baseren. Bij alles wat je denkt, zegt of doet, in heel je doen en laten, moet je jezelf telkens weer afvragen: ‘Wat zou Jezus doen?’. Als je zó leeft, leef je als een volgeling van Jezus.
‘Wat zou Jezus doen?’. Een goeie vraag, maar ook: een lastige vraag. Vind ik. Als iemand, die Jezus wil volgen in mijn leven, heb ik niet altijd antwoord op die vraag. Hoe ik moet leven, hoe ik moet handelen, wat ik mag zeggen, wanneer ik moet zwijgen, wanneer ik moet spreken… Soms, best vaak, weet ik niet zo precies, wat Jezus zou doen in mijn situatie.
Bijvoorbeeld als het gaat over mijn houding tegenover de overheid, waar het vanmorgen over gaat. Hoe gehoorzaam moet ik zijn als burger? Hoe ver kan ik gaan in burgerlijke ongehoorzaamheid? Wat de HEER van mij vraagt, is me niet altijd even duidelijk. Als gelovig mens niet, ook als dominee niet. Soms, best vaak, weet ik het niet zo precies. Of dan DENK ik het te weten, maar dan komt er een ander (minstens zo gelovig, minstens zo principieel als ik) met een totaal andere opvatting. Zelfs als we dan samen de Bijbel erop naslaan, komen we er soms (best vaak) niet uit. De Bijbel is nu eenmaal geen boek met alle antwoorden op alle vragen. Maar hoe maak je dan de juiste keuze? Kan Jezus het me vertellen?
‘Wat zou Jezus doen?’. Deze vraag komt in het gelezen Schriftgedeelte niet op bij Zijn trouwe volgelingen. Het zijn juist Zijn felste tegenstanders die een vraag stellen. Het zijn – zo lezen we – Farizeeërs en Herodianen die naar Jezus toe komen. Het akelige is dat ze uiteindelijk helemaal niet oprecht geïnteresseerd zijn. Hun vraag is een strikvraag, een valstrik. Met hun vraag willen ze Jezus in de nesten werken. Sterker nog: het antwoord op hun vraag kan Hem de kop, kan Hem zijn leven kosten. En daar zijn ze op uit. Ze willen Jezus er dus in luizen. Als Hij ‘nee’ antwoordt, kunnen ze Jezus aanklagen bij de Romeinse autoriteiten als rebel. Als Hij ‘ja’ zegt moet Hij erop rekenen voortaan als landverrader door het leven te gaan. Veracht door Zijn Joodse volksgenoten. Ze vragen Jezus: ‘Is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’. ‘What would Jesus Do?’.
‘Is het toegestaan belasting te betalen?’. Voor mij is dat geen moeilijke vraag. Het is me zelfs geen vraag. Natuurlijk betaal ik belasting aan de Staat der Nederlanden. Ik zou wel gek zijn, om het niet te doen. Die beruchte blauwe envelop die bij mij bezorgd wordt gooi ik niet ongeopend in de prullenbak. Ik betaal – niet te veel natuurlijk. Ik probeer de aanslag zo laag mogelijk te houden. Maar – leuker kunnen ze het niet maken: ik kan er niet om heen. Ik loop er niet om heen. Ik kijk wel uit.
Belasting was voor de Joodse bevolking van Judea in de eerste eeuw ook geen ‘vrijwillige bijdrage’. Integendeel. Als je geen belasting kwam betalen, werd het wel bij je opgehaald. Door tollenaren. Beschermd door een troep Romeinse soldaten kwamen ze je huis binnen vallen. Je geld of zelfs je leven zette je op het spel door geen belasting te betalen. Veel Joodse opstanden begonnen bij opstandelingen die niet langer belasting betaalden. Ze werden stuk voor stuk bloedig de kop ingedrukt. Je had belasting op goederen (BTW, zouden wij zeggen); je had belasting op omzet en winst, op bezit. In deze onvriendelijke ontmoeting gaat het over de hoofdelijke belasting. Ieder manspersoon moest – als hoofd van het gezin – één denarie per jaar afstaan. Eén denarie: dat staat ongeveer voor het dagloon van een ‘gewone arbeider’. Dus: voldoende voor een spreekwoordelijke boterham met een beetje boter erop. Genoeg voor huisje, boompje, beestje. Niet veel, ook niet te weinig. Laten we zeggen: een tientje of twee per jaar. Dat was de belasting. Wij zouden denken: waar hebben ze het over. Bij lange na niet zo hoog als de fiscus aan óns oplegt. Maar dan vergeten we natuurlijk de principiële keerzijde. Joden leefden in die tijd niet – zoals wij – in een democratie. Ze leefden onder een dictatuur. Ze hadden geen vrijheid, maar zuchten onder het juk van de Romeinse bezetting. En hoe ver ga je daar in mee? Kom je in gewapend verzet, zoals de Zeloten? Probeer je een beetje te laveren tussen gehoorzaamheid en verzet, zoals de Farizeeën dat deden? Of werk je mee? Met het beladen woord: collaboreer je met de bezetter? Dat deden de Sadduceeën en ook de in dit gedeelte genoemde Herodianen. Herodianen waren de aanhangers, de bewonderaars van koning Herodes. Dat was de half-Joodse koning, die regeerde bij gratie van de Romeinen. Een echte collaborateur dus. Een laffe volksverrader.
Maar voordat wij nu een oordeel uitspreken, laten we eerst ‘WWJD’ vragen. Eens bekijken: wat zou Jezus doen? Gaat Hij voor de burgerlijke gehoorzaamheid van de Herodianen? Of voor de burgerlijke ongehoorzaamheid van de Farizeeën? Of wellicht voor de rebellie van de Zeloten. Antwoordt Jezus ‘ja’ of ‘nee’ op de vraag ‘Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen?’.
Dat antwoord lijkt duidelijk. Een duidelijk ‘ja’. ‘Geef de keizer wat van de keizer is’, zegt Jezus. Dat antwoord is heel vaak opgevat in de loop van de geschiedenis als een ondubbelzinnig ‘ja’ van Jezus. Als christen is het je plicht om de overheid in alles te gehoorzamen, was de conclusie. Om het met een oud liedje te zeggen: “Zie toch Jezus aan – ook Hij was onderdaan – doe wat Hij bepleit – wees gehoorzaam aan uw overheid”. Deze uitleg betekende volgens veel christenen in Nazi Duitsland dat ze de macht van Hitler in alles eerbiedigden. In Duitsland, maar ook in Nederland wilden christenen niet in verzet komen. ‘Geef den keizer wat des keizers is’.
Maar, wacht even, er is intussen wel iets gebeurt. Op verzoek van Jezus is er een denarie tevoorschijn gehaald. Jezus heeft gevraagd: ‘Laat me eens een belastingmunt zien’. Een belastingmunt: dat is dus zo’n Romeinse denarie. Die bekijken ze met elkaar van alle kanten. Die denarie kwam niet uit de zak van Jezus. Misschien omdat Hij zo rijk niet was. Misschien om een andere reden. Op een denarie van die dagen staat namelijk de afbeelding van de keizer. En er staat zo iets op geschreven als: ‘van de goddelijke keizer’. Die munt is dus een teken van goddelijke macht. De keizer als godheid. Met zo’n munt heb je dus een klein afgodsbeeldje in je handen. En als dat tot je doordringt, als Jood, als Farizeeër, als Herodiaan, klinken Jezus’ woorden ineens heel anders: ‘Geef aan de keizer, wat van de keizer is’. En bij ‘geef’ staat er dan letterlijk zo iets als ‘geef weg, geef terug’, of ‘doe weg, gooi weg’. Dat moet je doen met dat afgodsbeeldje. Als je die aan de tollenaar geeft, dan geef je de keizer zijn rotzooi terug. Dan geef je de keizer een koekje van eigen deeg. Dan is je belasting betalen geen plicht, maar een protest tegen afgoderij. De munt met de afbeelding van de keizer hoort bij de keizer. Voor ons is er maar één God, één HEER, één koning – ‘geef aan God wat God toebehoort’, voegt Jezus toe. Jezus stoot in één keer door naar het allergrootste gebod: ‘Heb de HEER, uw God, lief boven alles’. Dien niet de afgoden, maar dien alleen de HEER. Hij is de enige. En zoals de denarie een afbeelding draagt van de keizer, heeft ook de HEER Zijn afbeeldingen. Zijn beeld heeft gestempeld op dingen en op mensen. Goed beschouwd draagt alles Zijn stempel. De hele schepping en alle schepselen getuigen van Zijn macht. Alles in hemel en op aarde behoort Hem toe. Een koning of keizer kan dus nooit de hoogste baas op aarde zijn. Er is maar één die ’t Al regeert. Eén die wolken, lucht en winden, maar ook koningen, keizers en admiraals, hun loop en baan wijst. Dat lazen we ook uit het boek van de profeet Jesaja. De God van Israël gebruikt koning Cyrus als Zijn werktuig. Cyrus – nota bene. Heidense Koning. Koning der Perzen – koning van de Iraniërs. Zelfs die koning van Iran moet gehoorzaam doen wat de Koning der koningen van hem verwacht. Aan Hem is alle macht. Aan Hem behoren alle dingen, alle mensen. De groten der aarde dragen Zijn beeld. Maar ook u, jij en ik – kleine mensen die wij zijn. WIJ allen zijn geschapen naar Gods beeld. Wij allen zijn geroepen tot gehoorzaamheid. Gehoorzaam aan wie? Ten diepste alleen maar aan de Ene HEER. Aan Hem behoren wij toe. Alleen aan Hem zijn we eenmaal verantwoording schuldig.
En wat dat dan precies betekent voor onze handelwijze? Hier en nu, in onze situatie? Waar liggen voor óns de grenzen van gehoorzaamheid? Wanneer zeggen wij ‘nee’ en doen we niet meer mee? Protesteren, demonstreren, blokkeren? Waar ligt voor jou de grens? Daar kun je over blijven praten. Daar moet je zelfs over in gesprek blijven. In alle bescheidenheid. Met respect voor mensen die er anders over denken. In het besef dat niemand de wijsheid in pacht heeft dan God alleen. Die lastige vraag: What would Jesus do?’. Er is niet altijd een pasklaar antwoord. Wat Jezus zou doen, weten we niet altijd zo precies. Wat Hij heeft gezegd weten we wel: ‘Geef aan God wat van God is’. Je hart, je ziel, je leven. Alles. En de ‘keizer’? De ‘overheid’? De ‘staat’? De democratische rechtsstaat, waarin wij (God dank!) leven? Als recht en gerechtigheid gevaar lopen mogen we onze stem straks weer uitbrengen bij de verkiezingen. We kunnen onze stem laten horen in vrijheid van meningsuiting. We kunnen onze stem desnoods kracht bijzetten door ons protest. Als we ook maar niet vergeten te doen wat de Bijbel ons heel vaak opdraagt: te bidden voor allen die ons regeren. Voor de wereldleiders. Voor onze koning, onze ministers, onze kamerleden, onze wethouders, onze burgemeesters. Ze zijn ook niet meer dan mensen van vlees en bloed. Goddelijke kracht en wijsheid hebben ze niet van zichzelf. Het moet hun gegeven worden. Dat kan alleen Gods Heilige Geest.