Alles komt goed
Lezingen: Psalm 139:1-14 en Matteüs 10:25-31
Kerkdienst 25 juni 2023
Bediening van de Heilige Doop aan Finn, Alex, Sara en Levi
(Matteüs 10:29-31)
Het is belangrijk om een positieve instelling te hebben. Iemand met een zonnige blik op het leven komt verder dan een zwartkijker. Met het glas halfvol gaat alles beter dan met een halfleeg glas. Het is daarom verstandig om je kinderen bij de opvoeding zoveel mogelijk optimisme mee te geven. ‘Je kunt het’ - klinkt beter dan ‘het lukt je toch niet’. Met ‘er komt toch niks van terecht’ help je je kind niet verder. Beter kun je zeggen: ‘Alles komt goed’.
Zeggen… of zingen… Alles komt goed
“Als de wereld stopt met draaien en je hart alleen maar bloedt. Leg je hoofd maar op mijn schouder. Alles komt, alles komt, alles komt goed”.
Dat liedje schiet me te binnen. Een liedje (heb ik even opgezocht) van Jaap Reesema. Ik herinner het mij vooral uit één van Passions van de afgelopen jaren. Toen het klonk, dacht ik: dat klinkt mooi. Maar: naar mijn gevoel klonk het wat te vaak, dat ‘alles komt goed’. Het wordt telkens maar weer herhaald. Tuurlijk, het is een liedje, met een telkens terugkerend refrein. Dat moet blijven hangen. Daarom wordt het herhaald… Alles komt, alles komt, alles komt goed. Maar bij mij bleef toch een onbestemd gevoel hangen. Hoe meer je dat zinnetje herhaalt, des te meer begin ik eraan te twijfelen. ‘Alles komt goed’, ‘alles komt goed?’, ‘Komt alles wel goed?’.
Dat onbestemde gevoel bekruipt mij. En jou, u misschien ook. ‘Komt alles wel goed?’. Niet zo gek, als je verder kijkt dan je neus lang is. Als je in deze wereld om je heen kijkt en geen struisvogelpolitiek bedrijft. Dan word ik niet vrolijk. Dan weet ik zo net nog niet of alles goed komt. Met de vrede in de wereld. Met het klimaat. Met de tegenstellingen in ons land – tussen boeren en burgers, woke’s en wappies. Komt het wel goed? En kun je dat dus je kinderen (kleinkinderen) wel als levensmotto meegeven? Afgezien van alle wereldproblemen, er kan hen zoveel gebeuren. Ook in hun leven kunnen ziekten, ongelukken of andere tegenslagen toeslaan. Wie zegt me dat alles goed gaat in hun leven? Dat hoop je, dat wens je, dat bid je. Maar zeker weten doe je het niet. Ik ben waarschijnlijk niet de enige vader, grootvader, die soms zijn hart vasthoudt voor de toekomst van de nieuwe generatie. Hoe zal het gaan, als de kleintjes groot geworden zijn? Is dat optimistische liedje met dat positief refreintje wel realistisch? Kom alles wel goed? Moeten we niet op zijn minste een beetje bezorgd, een beetje bang zijn?
“Wees niet bang” – ook dat klinkt als een refrein. Uit het Bijbelgedeelte dat ons zo juist is voorgelezen. Drie keer wordt het gezegd in die paar verzen van het Matteüsevangelie. Drie keer - door Jezus Zelf: ‘Wees niet bang’. Hij zegt dat niet zo maar. Niet tegen jan en alleman. Hij zegt het tegen zijn leerlingen. Ze krijgen deze opbeurende woorden mee, als ze erop uit gestuurd worden. Ze moeten namelijk twee aan twee het land in. Ze moeten de Joodse inwoners gaan vertellen dat het koninkrijk van God nabij is. Ze moeten het evangelie met woorden verkondigen en dat onderstrepen met hun daden. Maar zitten de mensen wel op deze ‘blijde boodschap’ te wachten? Bij de boodschap hoort onvermijdelijk ook de oproep tot bekering, omkeer. “Begin een ander, een nieuw leven”. Willen de mensen daar wel aan? Dus durven zij, eenvoudige volgelingen van Jezus, het wel aan? In naam van Jezus op weg gaan? Jezus vertelt er direct bij, dat ze met tegenstand te kampen zullen krijgen. Ze kunnen opgepakt worden en gevangen gezet. Ze lopen het risico gegeseld te worden of zelfs ter dood gebracht. ‘Jullie zullen zijn als ‘schapen onder de wolven’. Maar, zegt Jezus er toch bij: ‘Wees niet bang’. Geen wonder dat Hij dat herhaalt: ‘Wees niet bang’. Tot drie keer toe.
Niet bang zijn, maar op weg gaan. Dan komt alles goed.
Om Zijn woorden te illustreren, neemt Hij ons in gedachten mee naar de markt. Op de markt, waar je gulden een daalder waard is, is van alles te koop. Op de markt in Kapernaüm, de stad waar Jezus gewoond heeft en waar een paar van de leerlingen vandaan komen, verkoopt men vooral vis. Uit het nabij gelegen meer van Galilea. Maar de vis wordt duur betaald. Goedkoper is ander vlees in de kuip. Dat zijn vogeltjes. Musjes vooral. Voor ons is de mus een alledaags vogeltje. Je ziet ze tegenwoordig niet meer zoveel. Een aantal jaren geleden werd er zelfs alarm geslagen, omdat de mussen uit ons straatbeeld verdwenen. Het lijkt weer wat beter te gaan met de ‘huismus’. Het is een vogeltje dat er niet zo bijzonder uitziet. Bruin, grijs, saai. Hij of zij zingt ook niet bijster mooi. Beetje getsjilp en gekwetter. Maar wij moeten er niet aan denken om dit op ons menu te zetten. Hoe anders was het toen: je kon ze kopen op de markt. Om zelf op te eten, maar ook om ze in Jeruzalem te offeren. Aan te bieden aan God. Als je niets anders te bieden hebt. Als je niet veel te makken hebt. Mussen zijn voor de armen. Er gaan er dertien in een dozijn. Je kunt er twee kopen voor een dubbeltje – zo iets staat er letterlijk in de Bijbel. In de aanbieding. Eén plus één gratis. Of vijf voor twintig cent. Vier betalen. Vijf halen.
Nu betrap ik mezelf erop dat ik wel heel erg oneerbiedig spreek over dit schepseltje. Want ‘schepseltjes’ zijn het. Ook de mus, hoe klein en onaanzienlijk. Hoe simpel en saai het beestje ook is. Het heeft het leven van God gekregen. Zoals ieder leven. ‘Niemand weet wat leven is, alleen dat het gegeven is’. In een doopdienst als vandaag vieren we het leven door God gegeven. Alle leven. Dat God het geschapen heeft in maten en soorten. En in gradaties. Plantaardig leven. Dierlijk leven. Menselijk leven. Het is niet allemaal evenveel waard. Jezus is geen ultraveganist of zo. Mensen zijn meer waard dan mussen. Een mens heeft meer waarde dan een zwerm mussen. Maar zelfs dat ogenschijnlijk kleine goedkope schepseltje ‘mus’ heeft voor de Schepper waarde. Hij heeft het niet voor niets gemaakt. Sterker nog: de HEER is geïnteresseerd in het leven van de mus. Hoe het hen vergaat, gaat Hem ter harte. Elk musje telt mee. Eén voor één. Elk musje heeft een plekje in Gods hart. Wat een musje overkomt, dat laat Hem niet koud. Als het gevangen wordt door de vogelvanger, in een vangnet. Als het te koop ligt in de marktkraam – God weet ervan.
Dat is die wonderlijke gedachte van Psalm 139: ‘Heer, U doorgrondt en kent mij’. Maar dan toegepast op de mus. We hoeven dus níet te proberen te begrijpen hoe dat kan: ‘Het begrijpen is mij te wonderbaar’. Als een mus kon praten zou ook zij zeggen ‘Wonderlijk zoals U mij kent, het gaat mijn begrip te boven’. Jezus drukt dit wonder uit met de woorden: als de mus valt, gaat dat niet ‘buiten God om’. En wat voor een mus geldt, geldt vast en zeker voor een mens. Elk mens telt. Elk mens is door God wonderlijk gemaakt. Elk mens is geschapen. Niets gaat buiten de hemelse Vader om. Alles wat er gebeurt in je leven, is bij Hem bekend. Hij is erbij betrokken. Het gaat Hem ter harte. Hij zorgt voor het musje dus zeker voor het mensje. Voor u en mij, voor Finn, Alex, Sara en Levi. Hoe klein ze ook nog zijn. Wat er ook nog met hen gebeurt. Vandaag bij de doop vieren we hun verbondenheid met God, onze hemelse Vader.
Jezus vraagt van ons: om op Hem te vertrouwen. Om de weg met Hem te gaan. Als volgeling van Jezus op weg te gaan. Het leven in. Dat wordt dus niet vanzelfsprekend een makkelijke weg. Integendeel. Jezus volgen is niet makkelijk. Zelf ging Jezus de weg van lijden en sterven. Hij nam het kruis op zich en stierf op Golgotha. Als we met Jezus op weg gaan, moeten ook wij een kruis dragen. Voor de één zwaarder dan voor de ander. Maar één ding staat vast: we gaan nooit zonder God. We mogen steunen op Zijn schouders, die sterker zijn dan de dood. Met Hem gaan we door de dood naar het leven. Dus mogen we zeggen, zingen, aan onze kinderen meegeven - de woorden van Jezus: ‘wees niet bang’. ‘Stopt je wereld soms met draaien? Heb je een hart dat alleen maar bloedt? Jezus zegt: ‘Leg je hoofd maar op MIJN schouders – dan komt alles goed’.